Als je een werkwoord goed wil spellen, zal je eerst moeten vaststellen met wat voor een vorm je te maken hebt.
We onderscheiden:
1. Persoonsvormen
We noemen werkwoorden persoonsvormen als ze in een zin aangeven:
- tegenwoordige of verleden tijd : hij vraagt, hij vroeg
- enkelvoud of meervoud: ik vraag, wij vragen
2. Deelwoorden
Deelwoorden worden in twee groepen verdeeld:
a.
Werkwoordsvormen als gefietst, gekocht, gebeurd en
verdeeld noemen we voltooide deelwoorden.
b. Lopend, werkend, drinkend en rollend noemen
we onvoltooide deelwoorden.
3. Infinitieven
Infinitieven
zijn de hele werkwoorden.
Voorbeelden: rijden, betalen, gebeuren, verdelen,
stemmen, kiezen vragen etc.